GEÏLLUSTREERDE en BEKNOPTE ILMIHAL

230 Deze doe’aa wordt gelezen wanneer men niet getroffen wil worden met de ellende waarmee iemand anders is getroffen. Een mens moet een ander absoluut niet uitlachen en hem niet bespotten. Want hetgeen hij uitlacht, kan hem zelf ook overkomen. Doe’aa die wordt gelezen tussen de soenna en fardh van salaat al- Fadjrِ يَا حَىّ يَا قَيّومُ يَا ذَا الْجَلَلِ وَالِْ كْرَام ِاَسْأَلُكَ اَنْ تُحْيِىَ قَلْب۪ىبِنُورِ مَعْرِفَتِكَ اَبَدًا يَا اَللُّ يَا اَللُّ يَا اَللُّ يَا بَد۪يعَ السّمٰوَاتِ وَالَْرْض “Yaa h’ayyoe yaa qayyoêmoe yaa dza-l Djalaali wa-l Ikraam. Asäloeka an toeh’yiya qalbie bi noêri ma’rifatika abadan yaa Allaahoe, yaa Allaahoe, yaa Allaahoe, yaa badie’a-s Samaawaati wa-l Ardh.” 54 54  Betekenis: O eeuwig levende, o onderhouder van alles. O bezitter van almacht en goedheid. Vervul mijn hart voor eeuwig met het licht van Uw wijsheid. O Allah, o Allah, o Allah. O Hij die de hemel en aarde in weergaloze volkomenheid heeft geschapen.

RkJQdWJsaXNoZXIy NTY0MzU=